Vorst

Zou de winter niet bestaan,
het milde, zwerende, pompeuze
niet verslaan.

Vijf uur en twee gele ogen
kloven het veld
de boer maalt duisterheden

dooreen, het gevallen gras
netels buigen wit.

krakend rond en binnenin
botten en stengels

doof nu maar
die ziedende klare geest

laat alles rotten
traag kruipen

buig over niets heen
er wordt over u gebogen

de kou, waar ik van hou
zit klem tussen mijn kaken

wie zou dat willen missen

een hoofd vol nissen
en in die leemtes om naar te staren
twee stralen zon

 

Plaats een reactie